Familie Vromen - van Dam Cohen,  Koningin Wilhelminalaan 30

Familie Vromen - van Dam Cohen,  Koningin Wilhelminalaan 30

Naam   Geboorteplaats   Geboortedatum   Overleden   Datum overlijden   Leeftijd
Mozes Vromen  Lochem 06-07-1897 Sobibor   16-7-1943   46
Sophia Vromen-van Dam  Dordrecht 24-10-1898 Sobibor   11-6-1943   44
Marie Vromen  Den Bosch 15-10-1926 Sobibor   11-6-1943   16
Josephine Vromen  Den Bosch 19-12-1929 Sobibor   16-7-1943   13
Marjana Cohen Cuijk 08-10-1898 Auschwitz   30-9-1942   43

Mozes Vromen was leerhandelaar. Na zijn trouwen met Sophia van Dam, op 22 november 1921, trok het jonge paar naar Den Bosch. Daar werden hun drie kinderen geboren. De oudste, Sander, geboren in 1922, overleefde de oorlog. De overige gezinsleden werden vermoord in Sobibor. Het gezin voerde een ’streng rituele huishouding’.

In 1939 is de familie naar Voorburg verhuisd.

Op 22 april 1943 heeft het gezin – waarschijnlijk zonder de 20-jarige Sander -  zich in Kamp Vught gemeld. De bezetter verklaarde de Nederlandse provincies op 23 april 1943 ‘judenrein’.Het was verboden voor Joden om zich na deze dag nog (vrij) in Nederland te bevinden, met een uitzondering voor enkele Amsterdamse Joden. Sander zal zijn ondergedoken.

Moeder Sophia  en jongste dochter Josephine (13) zijn zes weken na aankomst in Vught, op 6 juni 1943, met het zogenoemde kindertransport uit Vught via Westerbork op transport gesteld naar Sobibor. Daar zijn zij bij aankomst direct vermoord.

Vader Mozes kwam vanuit Vught in Westerbork aan op 3 juli 1943, samen met dochter Marie (16). Ze werden in barak 93 geplaatst.

Uit de registratiekaart van de Joodse Raad blijkt dat Mozes sinds juli 1942 werkte voor de Raad als ‘controleur expeditie Westeinde 34 Voorburg’. Vanwege deze functie had het gezin aanvankelijk een ‘Sperre’, een vrijstelling van deportatie. Deze bleek op 22 april 1943 geen enkele waarde meer te hebben.

Direct bij aankomst in Westerbork diende Mozes een verzoek in om op de Palestina-lijst te worden geplaatst “wegens zionistische activiteiten”. Hij had via contacten met een neef in Tel Aviv, Israël, al een ‘Palestina-certificaat’, een uitnodiging voor dat land, maar zijn verzoek werd niet gehonoreerd. De Palestina-lijst was een uitwisselingslijst waarmee Europese Joden naar Palestina konden worden uitgewisseld met Rijksduitsers die in het Brits mandaatgebied Palestina woonden.

Tien dagen na aankomst in Westerbork werden ook Mozes en Marie op de trein naar Sobibor gezet, waar zij op 16 juli 1943 werden vergast.

 

Opmerkelijk is dat de registratiekaart van de Joodse Raad als deportatiedatum voor dochter Marie 13 juli 1943 geeft, terwijl de officiële overlijdensacte als datum van overlijden 11 juni 1943 vermeldt.
Voor dochter Josephine meldt de registratiekaart 8 juni 1943 als deportatiedatum, terwijl als officiële overlijdensdatum 16 juli 1943 wordt genoemd.
Op de Stolpersteine  zijn de officiële overlijdensdata aangehouden.  Toch is het aannemelijker – zoals de kaarten van de Joodse Raad aangeven  – dat moeder Sophia en haar jongste dochter Josephine samen zijn omgebracht op 11 juni 1943, terwijl vader Mozes en oudste dochter Marie op 16 juli 1943 zijn vermoord.  Dit sluit ook beter aan bij een advertentie die Sander op 21-9-1945 in het Nieuw Israëlitisch Weekblad liet plaatsten,

Marjana Cohen was hulp in de huishouding bij de familie Vromen. Vóórdat zij naar Voorburg kwam heeft zij al voor veel gezinnen gewerkt en op verschillende adressen gewoond: Rheden, Zutphen, Den Helder, Maartensdijk. Op 18 augustus 1941 wordt zij ingeschreven in Voorburg.

Marjana kwam uit een gezin met 13 kinderen, waarvan er 10 in de Holocaust zijn omgekomen. Met haar arrestatie op 15 augustus 1942 en haar overlijden op 30 september 1942 behoort zij tot de vroege slachtoffers van de Holocaust.